De vuurdoop van de olympische baan: 'Sneller dan verwacht'
In dit artikel:
TeamNL’s jongste schaatstalenten maakten dit weekend de eerste serieuze kennismaking met de olympische ijsbaan in de congreshal Fiera Milano, als onderdeel van de junioren World Cup die ditmaal ook als testrit gold richting de Winterspelen. Omdat het de eerste gelegenheid was om op het olympische ijs te rijden, stuurden Nederlandse ploegen meer en andere rijders dan gebruikelijk: naast gebruikelijke junioren kregen opleidings- en commerciële teams extra kansen. Officials zoals Chef de Mission Carl Verheijen, disciplinemanager Freek van der Wart, teammanager Yvonne van Gennip en embedded scientist Sander van Ginkel reisden mee om data en indrukken te verzamelen in aanloop naar de Spelen.
De afvaardiging bestond uit onder anderen Kayo Vos (Team IKO‑X2O), Chris de Velde en Sofia Schilder (Albert Heijn Zaalander), Jade Groenewoud (Development Team Fryslân) en meerdere rijders van (de opleidingsploeg van) Essent. Reggeborgh koos ervoor een trainingskamp te houden in plaats van in Milaan te verschijnen.
Meike Veen stal de show op het ijs en zette baanrecords neer op zowel de 1000 m (1.16,61) als de 1500 m (1.57,66). Ze omschreef het ijs bij aankomst als zacht en de hal aanvankelijk vrij warm; tijdens de wedstrijden werd het kouder en de vloer harder, wat gunstig was voor sprinters die veel grip nodig hebben, maar lastiger voor langere afstanden waar ritme behouden essentieel is. Veen noteerde dat tijden in Milaan enkele tienden langzamer waren dan in Thialf, wat ze deels toeschrijft aan de hoge tribunes en het hoge plafond in de congreshal — factoren die de rijwind en snelheid beïnvloeden — terwijl de organisatie probeert te sturen met luchtvochtigheid.
Verheijen sprak vooral waardering uit over de kwaliteit van het ijs en de expertise van ijsmeester Mark Messer; hij verwacht dat er in februari een prima vloer zal liggen en benadrukte het belang van eerlijke omstandigheden voor alle startposities. Tegelijkertijd ziet hij logistieke aandachtspunten, zoals het vervoer: het olympisch dorp ligt ongeveer een half uur van de baan, waardoor gebruik van taxi- en busbanen noodzakelijk zal zijn bij drukte. Over het dorp zelf was hij positief: de meeste faciliteiten zijn klaar, alleen beddengoed en inrichting ontbreken nog.
Rijders en staf gebruikten de World Cup als testcase; de organisatie vroeg actief om feedback. Praktische knelpunten kwamen naar voren: onduidelijke routing in het begin, strenge toegangsaanduidingen, een relatief koude lounge en te weinig ruimte voor massagetafels en Tacx-rollenbanken. Jade Groenewoud zei dat het in het weekend makkelijker werd de weg te vinden en dat de tijdelijke opzet — veel ruimtes in containers die na de Spelen verdwijnen — bijdroeg aan het vreemde gevoel van een niet‑typische ijsbaan.
Concluderend gaf het bezoek de Nederlandse ploeg waardevolle operationele en sportieve inzichten voor de voorbereidingen op de Olympische Winterspelen (Milaan‑Cortina 2026). De ervaring prikkelde de rijders: Veen zei dat de kennismaking haar extra motivatie gaf voor het Olympisch Kwalificatietoernooi in december.